LONGREAD
Vol enthousiasme begon ik op een nieuwe school aan het nieuwe schooljaar. Ik zou leerlingen gaan inspireren met levensechte opdrachten, uitdagende projecten en vakoverstijgende thema’s. Ik zou ze besprenkelen met poëzie en literatuur, ik zou ze websites en tijdschriften laten maken, ik zou ze de schoolkrant laten volschrijven. Ik zou ze de straat op sturen om mensen te interviewen. Ik zou ze een TEDx laten organiseren.
De werkelijkheid viel tegen. Het jaarprogramma voor de klassen stond al vast. Voor de eerste klas stond ontleden op het programma, voor de tweede klas ontleden voor gevorderden, en met de derde klas moest ik de voornaamste spellingregels herhalen: hoofdletters, interpunctie, trema, apostrof, liggend streepje enzovoort. Een nuttige exercitie, want jongeren spellen steeds slechter, zo blijkt uit onderzoek. Als kinderen van de basisschool komen, spellen ze redelijk, maar op de middelbare school komt de klad erin.
Complicerende factor was dat al na vijf weken een proefwerk spelling op het programma stond. Vijf weken had ik dus, en dan moest alles behandeld zijn. Vijf weken spelling – het duizelde me.
Spellinggeweten
Uit alle macht probeerde ik er iets van te maken. Ik liet leerlingen mindmappen maken van de regels voor hoofdletters en interpunctie. Ik probeerde een spellinggeweten te creëren door grappige nieuwsartikelen over spelfouten te laten zien. “Bankovervallen mislukt door spelfout.” “Driekwart valt over spelfouten op werkvloer.” “Tilburgs bedrijf organiseert dictee, winnaar krijgt baan.” Meeslepend vertelde ik het verhaal van de moordenaar van een welgestelde weduwe in Zuid-Frankrijk die met het bloed van zijn slachtoffer op de muur schreef: Omar m’a tuer. Omar was de tuinman. Vanwege de spelfout wist iedereen dat het Omar in elk geval niet geweest kon zijn – het slachtoffer kon goed spellen. De moraal van dit verhaal: zelfs als je een carrière als crimineel verkiest, moet je spelling in orde zijn.
In een laatste poging om iets levensechts te doen met mijn klassen, vroeg ik jongerenkrant 7Days om mij een ruwe tekst, een geredigeerde tekst en een drukproef te sturen van een en hetzelfde artikel. Dat deden ze, en het was leuk en goed materiaal, maar toen werd ik ziek, en toen ik beter was, was er nog maar één week tot het proefwerk, en AAAAH, ik was pas halverwege het spellingshoofdstuk uit de methode en ik moest nog apostrof en trema en accenten en nog veel meer. Met andere woorden: binnen vier weken gaf ik les op een manier die ik verafschuw: eerst klassikaal theorie uitleggen, dan leerlingen oefeningetjes laten maken uit het boek, en ze vervolgens die oefeningen laten nakijken. Nieuwe oefeningen maken, oefeningen nakijken, nieuwe oefeningen maken, enzovoort. En natuurlijk de leerlingen bij de les houden, want vijf weken traditioneel klassikaal spellingonderwijs is niet de meest inspirerende en motiverende onderwijsvorm. Bovendien waren er leerlingen die het allemaal allang wisten.
Begrijp me goed: ik vind spelling een essentieel onderdeel van het curriculum. Alle HAVO- en VWO-scholieren zouden foutloos moeten leren spellen. Het is alleen de vraag of ze dat leren door vijf weken intensief klassikaal spellingonderwijs. Is het niet veel beter om de leerlingen zelf de kennis te laten verwerven en hen de regels te laten toepassen in een levensechte opdracht? Ja, dat is beter, volgens de deskundigen. Je leert meer van het uitleggen van een spellingregel aan iemand anders (actief) dan van het horen uitleggen van een spellingregel (passief). Je leert meer van het zelf opzoeken van een spellingregel in de Schrijfwijzer (actief) of van het maken van een Wiki-pagina over een spelprobleem (actief) dan van het maken van oefeningen. Actieve verwerving kost alleen meer tijd. Als je in korte tijd veel spellingregels door de strot van een klas wil persen, is traditioneel klassikaal onderwijs de enige optie.
Differentiëren en remediëren
Een ander aspect dat mij dwars zat tijdens die vijf spellingweken, is dat aan het begin van de exercitie niet duidelijk was op welk niveau de leerlingen zaten. In onderwijskundige termen: de voorkennis van de leerlingen bleef buiten beschouwing. Iedereen kreeg precies dezelfde stof: leerlingen die al bij aanvang perfect spelden, moesten toch alle oefeningen maken, en leerlingen die nog fouten maakten in verenkeling en verdubbeling (*paragraafen, *programa), moesten toch woorden leren als ‘rechaud’ en ‘represailles’, terwijl ze meer hadden gehad aan remediëring van de basisregels. Het is alsof je met een schot hagel op een vlucht eenden schiet: niet erg effectief, maar je schiet altijd wel wat neer (waarbij de eenden niet de leerlingen, maar de spelfouten zijn).
Aangezien je niet weet welke initiële voorkennis de leerlingen hadden, weet je ook niet hoe effectief de lessen zijn geweest. Heeft dat meisje met een acht op haar spellingproefwerk eigenlijk wel vooruitgang geboekt? Een acht kan een slechtere prestatie zijn dan een zes: het gaat immers niet om de eindscore, het gaat erom of iemand vooruitgang heeft geboekt. Als de jongen met een zes van een twee kwam, heeft hij een goede prestatie geleverd: hij heeft meer vooruitgang geboekt dan het meisje dat stagneert op een acht. Maar als we niet beginnen met een nulmeting, zullen we nooit weten wat de vooruitgang was. We prijzen het meisje met de acht, we beschouwen de jongen met de zes als net voldoende, en dat is dat.
Wat mij ook frustreerde, is dat er niets wordt gedaan met de leerlingen die een onvoldoende scoorden op het proefwerk. Met het proefwerk is het spellingblok afgerond, dus als je het dan nog niet weet, dan weet je het maar niet. Eigen schuld, dikke bult. Terwijl je er als school eigenlijk voor moet zorgen dat iedereen correct kan spellen, ook – en juist– die leerlingen die er aanvankelijk moeite mee hadden. Als school wil je geen leerlingen afleveren die spelfouten maken. Juist leerlingen met een onvoldoende op het proefwerk moeten meer spelling krijgen, ook al is het spellingblok voorbij, ook al is het proefwerk gemaakt. Maar dat past niet in het onderwijssysteem, want het nieuwe blok komt er alweer aan. Met andere woorden: het doel van de exercitie – leerlingen beter leren spellen – lijkt uit het oog verloren. Het lijkt te gaan om de toetsen, om de productie van toetscijfers, niet om het spelvermogen van de leerlingen. Het eindpunt is niet de spelvaardigheid, maar de toets.
Hoe dan wel?
Hoe zou het dan wel moeten? Ik denk dat het begint op het niveau van de schoolleiding. De schoolleiding moet in samenwerking met docenten en leerlingen een visie formuleren van het eindpunt. Wat is het beoogde eindresultaat van zes jaar onderwijs? Wat moeten leerlingen kunnen en kennen en wat moeten ze vinden? Wat voor mensen wil de school creëren? Hoe staan ze in de wereld? Hoe staan ze tegenover andere mensen? Hoe staan ze tegenover zichzelf? En wat zijn daarnaast de wettelijke vereisten? Wat verwacht de overheid van het vak Nederlands?
Uiteindelijk verwacht iedereen dat alle leerlingen goed kunnen spellen. Alle leerlingen. Ook leerlingen die een onvoldoende scoorden op het spellingproefwerk. Hoe kun je dat aanpakken, als je wetenschappelijke leertheorieën als constructivisme en differentiatie wil toepassen, als je leerlingen alleen wil leren wat ze nog niet weten, als je ook de goede leerlingen wil uitdagen, als je lacunes wil dichten, als je ook slechte spellers op het wettelijk vastgestelde eindniveau van 2F, 3F en 4F wil krijgen? Dan neem je je toevlucht tot adaptieve spellingprogramma’s. Tot ICT dus.
Adaptieve spellingprogramma’s
Adaptieve spellingprogramma’s zijn digitale oefenprogramma’s die zich aanpassen aan de leerling. Elke leerling (m/v) begint met het maken van een individuele toets. Op basis van deze toets bepaalt het programma op welk niveau de leerling zit. Welke spellingregels beheerst hij al? Met welke spellingregels heeft hij nog moeite? Op basis van deze aanvangstoets selecteert het programma alleen die oefeningen die de leerling nodig heeft. Deze oefeningen kan hij thuis maken of op school. Tijdens het oefenen kan de leerling op elk gewenst moment uitleg over de specifieke regel oproepen, in gesproken en geschreven vorm.
Als een leerling alle oefeningen heeft gemaakt, vraagt hij de docent of hij nogmaals de aanvangstoets mag maken. Als de leerling de toets goed maakt, is hij klaar. Als hij de toets nog steeds onvoldoende maakt, selecteert het programma opnieuw automatisch de theorie en oefeningen die de leerling nog niet beheerst. Dit gaat door totdat de leerling op het vereiste niveau zit. Met andere woorden: het eindpunt is het spelvermogen van de leerling, niet de toets.
Voor een docent is een adaptief programma een godsgeschenk.
Voor de docent (m/v) is een adaptief programma een godsgeschenk. In één oogopslag kan hij zien op welk niveau de leerling zit en waar hij of zij moeite mee heeft. Hij kan zien welke leerlingen thuis hebben geoefend en welke niet. Het programma geeft gepersonaliseerde feedback, wat de docent in de klas met geen mogelijkheid zou kunnen doen. Als een leerling extra hulp nodig heeft, geeft het programma dat adequaat aan, zodat de docent kan ingrijpen. Een mooie bijkomstigheid is dat het programma de docent het nakijken uit handen neemt. In plaats van avond aan avond toetsen na te kijken, kan hij misschien eens een boek lezen of naar het theater. Ook goed voor het onderwijs.
En de leerlingen? Die zijn zelf actief bezig met de stof, op hun eigen niveau, in hun eigen tempo. Ze weten wat het eindpunt is en ze kunnen hun voor(ui)tgang zien. Ze weten precies op welk niveau ze zitten, van welk niveau ze komen en waar ze moeite mee hebben.
Zo houd je kostbare lestijd over voor andere onderwerpen die het vak Nederlands waardevol maken, zoals poëzie, literatuur, schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid, leesvaardigheid.
Met een adaptief spellingprogramma schiet je niet willekeurig op een vlucht eenden, maar gebruik je elke hagelkorrel effectief, voor een specifieke eend, voor een specifieke spelfout. Zo houd je kostbare lestijd over voor andere onderwerpen die het vak Nederlands waardevol maken: poëzie, literatuur, schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid, leesvaardigheid. En wat mij betreft gaan we die schrijf-, spreek- en leesvaardigheid dan inbedden in vakoverstijgende, authentieke opdrachten over globale vraagstukken.
TEDx
Ik hoefde de leerlingen geen TEDx meer te laten organiseren. Dat deden ze zelf. Op eigen initiatief, in hun eigen tijd. Een TEDx over innovatieve ideeën voor het onderwijs. Want ook de leerlingen vinden dat het anders moet.
Geef een antwoord