OP ZOEK NAAR EEN GEDICHT
In de zomer van 1999 las ik op de achterpagina van de NRC een gedicht. Het was een krachtig gedicht, vol vrijheid, levenslust en hervonden zelfbewustzijn. Het poëtische equivalent van I will survive van Gloria Gaynor.
In het gedicht stond een vrouw op een rots. Het schuim van de zee spatte op tegen haar benen. In gedachten zag ik haar staan: de benen licht gespreid, de armen wijd, het hoofd licht achterover, scherp afgetekend tegen de blauwe lucht. Het beeld van een onafhankelijke vrouw. De jonge Sanderling was danig onder de indruk.
Ik kon het gedicht niet uit mijn hoofd zetten, maar stom, ik had het niet uitgeknipt. Ik wist alleen dat het geschreven was in het Afrikaans, door een Zuid-Afrikaanse dichteres, en dat het ging over een vrouw op een rots aan zee. Ik wist dat het een vrij vers was met een ruime bladspiegel. Ik wist dat een paar zinnen begonnen met het woord ‘ik’. En ik wist dat het begeleidende stukje op de achterpagina geschreven was door Gerrit Komrij. Vooralsnog een boel informatie.
Toen Komrij’s De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten uitkwam, bladerde ik het door in de boekhandel, op zoek naar het gedicht. Ik vond het niet. Ik kocht het boek, om het thuis in alle rust te kunnen doorvorsen. Meerdere malen bladerde ik het van voor naar achteren door, alle duizend en enige gedichten, maar ik vond het niet. Vruchteloos zocht ik op de site van Poetry International. Ik ging naar de film Black butterflies over Ingrid Jonker, maar ook daarin kwam het gedicht niet voorbij. Ik overwoog Gerrit Komrij persoonlijk aan te schrijven, maar deed het niet. Toen Komrij overleed, wist ik dat ik het nooit meer zou vinden. Het was vast een obscuur gedicht van een obscure Zuid-Afrikaanse dichteres, alleen bekend aan Komrij.
Vorige week wandelde ik in Amsterdam. Aan het Singel was een antiquariaat. Een antiquariaat, op een van de duurste locaties van Nederland! Ik besloot er een boek te kopen, alleen maar om het antiquariaat te steunen in zijn door mij veronderstelde barre overlevingstocht. Ik stond al met Lolita in mijn hand, toen ik een bundel zag staan van Antjie Krog. Hee, een Zuid-Afrikaanse dichteres. Eens even kijken of mijn gedicht er toevallig in stond. Nee, maar wat een mooie poëzie. Wacht eens, nog een bundel van Antjie Krog. Zou mijn gedicht daar in staan? Op deze manier, op deze speld-in-de-hooiberg-achtige manier, ben ik vijftien jaar op zoek geweest naar het gedicht. Elke bundel van elke Zuid-Afrikaanse dichteres pakte ik op, op zoek naar een obscuur gedicht over een vrouw op een rots.
Ik sloeg de tweede bundel open en daar was het meteen. Op de pagina die ik opensloeg. Mijn gedicht. Ik las de eerste zin en herkende het onmiddellijk. Ek staan… Het was een groots moment. Vijftien jaar op zoek zijn naar een gedicht, en het dan vinden.
ek staan…
ek staan op ’n moerse rots langs die see by Paternoster
die see slat slingers in die lug
liggroen skuim
onverskrokke kyk ek elke donnerse brander
in sy gut voor hy breek
die rots sidder onder my sole
my bo-beenspiere bult
my bekken smyt die aangeleerde gelate knak uit haar uit
se moer ek is rots ek is klip ek is duin
helder sing my tiete ’n koperklepgeluid
my hande pak Moordbaai en Bekbaai
my arms skeur ekstaties bo my kop:
ek is
ek is
die here hoor my
’n vry fokken vrou.
Antjie Krog
Achteraf gezien is het volslagen onwaarschijnlijk dat ik zo lang naar dit gedicht op zoek ben geweest. Google gedicht Afrikaans rots ek en je ziet wat ik bedoel. Het is overal. Maar ik was op zoek naar een obscuur gedicht van een obscure dichteres. Dat vind je niet op internet. Dat vind je in een obscuur antiquariaat.
Lees hier het originele stukje van Gerrit Komrij op de achterpagina van de NRC.
En dit is een link naar het antiquariaat aan het Singel.
december 2, 2014 op 6:29 pm
Vorige week zag ik meneer Brinkman toevallig lopen en vroeg me af of hij nog steeds in de winkel stond. In mijn ogen Brinkman junior, ik was klant bij zijn vader, al stonden senior en junior in mijn studententijd samen in de winkel. Senior was (is?) een markante man, met het uiterlijk van een negentiende-eeuwse intellectueel; iets tussen Sherlock Holmes en Roald Dahl in. Hij was altijd erg Engels gekleed, met een tweedjas en zo’n Engels speurdershoedje. En een pijp natuurlijk. Wit haar, zwart hoornen montuur. Als hij een monocle had gedragen en een vergrootglas in de ene en een vlindernet in de andere hand had gehad, was het niemand opgevallen.
Zijn zoon leek een beetje kleurloos. Een stille boekenwurm. Een winkelklerk. Gedoemd om zijn vader op te volgen. En dat heeft hij gedaan, aangenaam voorspelbaar. Want de winkel, tja, de winkel, het antiquariaat Brinkman was en is wel het antiquariaat onder de antiquariaten. Daar heerst de ultieme antiquariaatsfeer. Het is de ultieme boekenschatkamer. Jouw verhaal had in geen ander antiquariaat kunnen plaatsvinden. Brinkman is de winkel waar zich dit soort sprookjes afspelen.